Grip op taal: is het ‘dan ik’ of ‘dan mij’?
Taal is soms een mijnenveld van kleine regeltjes die je laten twijfelen. Het ene moment ben je overtuigd van je woordkeuze, en het volgende moment vraag je je af: is het nou “dan ik” of “dan mij”? Of moet je “te veel” aan elkaar schrijven, of juist los? En hoe zit het met “ervoor” of “er voor”? Deze kleine taalfouten sluipen er vaak ongemerkt in. Geen paniek! In dit blog nemen we drie veelvoorkomende taalvragen onder de loep, zodat jij altijd precies weet hoe het zit.
Zeg je ‘dan ik’ of ‘dan mij’?
Bij vergelijkingen zoals ‘hij is groter dan ik’ of ‘zij werkt harder dan ik’ gebruik je altijd de onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Dus het is ‘dan ik’ en niet ‘dan mij’. Waarom? Eigenlijk laat je een werkwoord weg in de zin. Als je het volledig zou uitschrijven, zeg je: ‘Hij is groter dan ik ben’ of ‘Zij werkt harder dan ik werk’.
Veel mensen zeggen ‘dan mij’, vooral in de spreektaal, maar grammaticaal klopt dit niet. ‘Mij’ is een voorwerpsvorm en hoort dus niet thuis in een vergelijking die betrekking heeft op het onderwerp van de zin.
Voorbeelden van correcte zinnen:
- Hij loopt sneller dan ik. (Hij loopt sneller dan ik loop.)
- Zij is creatiever dan ik. (Zij is creatiever dan ik ben.)
- Mijn collega werkt harder dan ik. (Mijn collega werkt harder dan ik werk.)
- Dit project duurt langer dan ik had verwacht. (Dit project duurt langer dan ik had gedacht.)
- Zij kan beter plannen dan ik. (Zij kan beter plannen dan ik kan.)
Voorbeelden van incorrecte zinnen:
- Hij loopt sneller dan mij.
- Zij is creatiever dan mij.
- Mijn collega werkt harder dan mij.
- Dit project duurt langer dan mij had verwacht.
- Zij kan beter plannen dan mij.
Gebruik altijd ‘dan ik’ als je een vergelijking maakt. Het klinkt misschien een beetje stijf in de spreektaal, maar het is absoluut de juiste manier om het te schrijven! Heb je toch nog twijfels? Denk aan het verborgen werkwoord achter ‘dan ik’ – dan zit je altijd goed.
Is het ‘teveel’ of ‘te veel’?
Dit is een lastige, maar ook een veelgemaakte fout. ‘Te veel’ schrijf je los als je bedoelt dat iets meer is dan gewenst of nodig. Denk aan een hoeveelheid die te groot is. ‘Teveel’ aan elkaar schrijf je alleen als het als zelfstandig naamwoord gebruikt wordt, zoals in ‘het teveel aan informatie’. In de meeste gevallen gebruik je ‘te veel’ los.
Voorbeelden van zinnen met ‘te veel’ die juist zijn:
- Ik heb te veel koffie gedronken vandaag.
- Er waren te veel mensen op het feest.
- Het is nooit te veel moeite voor haar om te helpen.
- Er was te veel lawaai om te kunnen werken.
- Je hebt te veel tijd besteed aan dit rapport.
Voorbeelden van zinnen die juist zijn met daarin ‘teveel’:
- Het teveel aan informatie maakte het moeilijk om een beslissing te nemen.
- Door een teveel aan werk moest hij overwerken.
Voorbeelden van zinnen met ‘teveel’ die niet juist zijn:
- Ik heb teveel koffie gedronken vandaag.
- Er waren teveel mensen op het feest.
- Het is nooit teveel moeite voor haar om te helpen.
Schrijf je ‘ervoor’ of ‘er voor’?
Nog zo’n twijfelgeval: schrijf je nu ‘ervoor’ of ‘er voor’? De juiste vorm is meestal ‘ervoor’ aan elkaar, maar laten we even goed kijken naar de uitleg.
Als het gaat om een voorzetselcombinatie gaat dan schrijf je ‘ervoor’ aan elkaar (oftewel wanneer “er” en “voor” samen een vaste uitdrukking vormen). Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer je zegt dat je iets kiest of ergens voor zorgt. Denk aan zinnen als “ervoor kiezen” of “ervoor zorgen.”
Voorbeeldzinnen die juist zijn:
- Zij heeft ervoor gekozen om een andere baan te nemen.
- Hij doet er alles aan om ervoor te zorgen dat het project op tijd af is.
- We moeten hard werken om ervoor te zorgen dat alles soepel verloopt.
- Het is belangrijk om ervoor te sparen, zodat we op vakantie kunnen.
- Hij keek ernaar uit om ervoor te zorgen dat alles geregeld zou worden.
Wanneer gebruik je ‘er voor’ los?
De losse schrijfwijze er voor komt veel minder vaak voor en is alleen correct als je echt bedoelt dat de woorden er en voor bij elkaar horen, maar afzonderlijk gebruikt worden in de zin. Dit gebeurt bijna nooit in de dagelijkse communicatie en voelt vaak onnatuurlijk aan. Een voorbeeld zou kunnen zijn: “Waar gebruik je dat apparaat voor?” – “Er voor.” Maar zelfs dit klinkt omslachtig en is onnodig in de meeste gevallen.
Voorbeelden van onjuiste zinnen:
- We moeten er voor zorgen dat we op tijd zijn. (Ook dit klopt niet, het moet zijn: “ervoor zorgen…”)
- Ze had er voor gekozen om niet mee te gaan. (Hier moet het zijn: “ervoor gekozen…”)
- Hij wilde er voor zorgen dat het snel geregeld werd. (Moet zijn: “ervoor zorgen…”)
- Het is beter er voor te werken. (Het moet zijn: “ervoor werken…”)
In bijna alle gevallen schrijf je ‘ervoor’ aan elkaar. Als je twijfelt, kun je simpelweg bedenken of de woorden ‘er’ en ‘voor’ samen één vaste uitdrukking vormen. Als dat zo is, schrijf je ze altijd aan elkaar.
Andere taaladviezen:
- Initialen in een zakelijke brief of e-mail: Hoe gebruik je ze correct?
- Wat is juist: ookal of ook al?
- Taaltip: een ieder of eenieder?
Volg ons